Uitleg
Bij de totstandkoming van de Wet Mulder zijn pittige discussies gevoerd over de wenselijkheid, en zelfs de rechtmatigheid, van deze overheveling naar het administratieve recht. Het overboord zetten van de strafrechtelijke waarborgen, die gezien kunnen worden als verworvenheden van de democratische rechtsstaat is bepaald niet onproblematisch. Dat het om zogenaamde wetsdelicten in plaats van rechtsdelicten gaat, en dat de financiële belangen voor betrokkenen gering zijn, doet aan het principiële argument niet af.
Het meest in het oog lopend is wel het loslaten van de praesumptio innocentiae, het beginsel dat ten grondslag zou moeten liggen aan alle leedtoevoeging door de overheid.
De combinatie van kentekenaansprakelijkheid met het onherroepelijk worden van de sanctie (en de bijbehorende bevoegdheden tot verhaal) bij stilzitten van betrokkene levert een vermoeden van schuld. Hierdoor wordt, zoals eerder al aangegeven, grootschalige geautomatiseerde afhandeling mogelijk: er zijn immers alleen clear cases, en als er toch sprake is van een hard case dan is het aan betrokkene om in actie te komen.
Prof. mr. P. van Dijk heeft al heel vroeg de stelling verdedigd dat voorgestelde regeling van de Commissie Mulder op gespannen voet staat met art. 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zijn redenering is, kort samengevat, als volgt.
Lid 1 van art.6 is de vraag of het bij lichte verkeersovertredingen gaat om strafvervolging. Beslissend hiervoor is het werkelijk karakter van de overtreden norm, en de aard en zwaarte van de op de normovertreding gestelde straf. Van Dijk concludeert dat er inderdaad sprake is van strafvervolging in de zin van art. 6, ook al noemt men het administratieve sanctie-oplegging. Argumenten hiervoor zijn: de beroepsgronden duiden op strafrecht, vaststellenvan de overtreding en de mate van verwijtbaarheid zijn typisch zaken die, om willekeur te voorkomen, aan een onpartijdige instantie toevertrouwd moeten worden, met bepaalde procedurele garanties voor de betrokkene. Er zijn geen kwalitatieve criteria aan te geven voor een onderscheid tussen strafrecht en administratief recht,en een kwantitatief criterium biedt geen rechtvaardiging. Het gaat dus om strafvervolging.
Lid 2 van art. 6 bepaalt dat de vervolgde (in de zin van lid 1) voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. "In rechte" houdt dan in ieder geval in: conform lid 1. Nu de schuldvaststelling in het commissievoorstel niet conform lid 1 is (immers, betrokkene moet zelf initiatief nemen om zijn zaak voor de rechter te brengen), is er sprake van strijd met lid 2.
WAHV (wet Mulder)
|